Wie in het café van het museum door de glazen achterwand maar buiten kijkt, ziet een vijver met fontein, het gazon en de rozentuin en weer een vijver met fontein.
De tuin wordt afgesloten door het monumentale bouwwerk ter nagedachtenis van G. J. de Jongh.
Plaats: fontein in de vijver bij het monument van G. J. de Jongh: (1845-1917)
Ontwerp museum en tuin: A. van der Steur
Datum: 5 Juli 1935
Materiaal monument De Jongh: naald van Scandinavisch graniet, borstwering van Duits zandsteen en Hollandse handvormbaksteen.
Afmetingen: 0,73 x 3.13 m
Afmetingen naald: ruim 12 meter hoog
Kunstenaar beeltenis, plaquette en hekwerk: Leendert Bolle,
Materiaal: brons
Kunstenaar mozaïek: Jaap Gidding
Materiaal: smalti (stukjes glas in 130 verschillende kleuren)
Ingenieur De Jongh
Ingenieur De Jongh was directeur Gemeentewerken van 1879-1910. Onder zijn leiding verbeterde de infrastructuur in Rotterdam en werd de voorziening van gas en elektriciteit en de waterleiding en moderne riolering tot stand gebracht. Hij liet de Westersingel, de Noordsingel en de Boezemsingel aanleggen naar ontwerp van zijn voorganger W. N. Rose.
Hij overleed in 1917. Burgemeester Zimmerman beloofde aan het graf van De Jongh dat de Gemeente van Rotterdam een groots monument ter nagedachtenis van hem zou schenken.
Het monument is symmetrisch gebouwd. De halfronde achterwand is in stijl van het museum opgemetseld met handgemaakte bakstenen in de stijl van de Amsterdamse School. De beeltenis van de Jongh met zijn spitse baardje is ook terug te vinden in de afbeeldingen van het bronzen hek. Art Deco kunstenaar Bolle heeft in het hek figuren verwerkt, zoals de arbeider, die meegewerkt heeft aan de ontwikkeling van Rotterdam.
Het monument is tijdens de oorlog opgeborgen en na de oorlog weer opgebouwd in de oorspronkelijke stijl.
In de vijver vlak achter het Museum Booijmans Van Beuningen waaiert een fontein als een bloemkelk uiteen. Naast de fontein het water staat een beeld van Claes Oldenburg, "Schroefboog" (aluminium, 1986).
Bron
A.C. Burgdorffier, In memoriam Gerrit Johannes de Jongh, in Rotterdams Jaarboekje 1918, 132-149.