De watersculptuur met de glinsterende huid is een natuurlijk middelpunt van het plantsoen.
Plaats: Harmoniehof
Datum: 1925
Beeldhouwster: Louise Elisabeth Beijerman (1883-1970).
Materiaal: hardsteen.
Maten: hoogte 1.23 m breedte 0,95 m diepte 0.95 m
Natuurlijk middelpunt
De fontein in de Harmoniehof past wonderwel tussen de planten in het park en tussen de architectuur van de huizen. De watersculptuur met de glinsterende huid is een natuurlijk middelpunt van het plantsoen. De bezoeker die hier binnenkomt stapt in een andere wereld, volkomen afgesloten van de chaotische en lawaaiige stad.
Midden in het plantsoen liggen drie zeshoekige vijvers op een rij, verbonden door twee smalle waterbanen. Een grote vijver in het midden, een kleiner bassin aan elke kant. Midden in het grote bassin staat de fontein, een ellipsvormig hardstenen beeld als een vruchtbeginsel. Uit de smalle top springt het water even op en glijdt dan langs de volle vorm naar beneden. De ruwe huid gooit glinsterende waterdruppels de lucht in, water spettert in het rond. Het natte beeld kleurt roestig oranje. Aan de voet proberen zes hardstenen waterdiertjes dorstig omhoog te komen: schildpad, rat, kikker, slak, tor en salamander. Het koele water trekt vogels aan. Tjilpende mussen landen op het voetstuk om een slokje te drinken, onbereikbaar voor de loerende kater in het hoge gras.
De fontein ruist en klatert zachtjes, maar soms ook niet. Het water stroomt dan wel, maar springt niet op. Het welt op uit de vlakke top en glijdt geluidloos langs het ruwe oppervlak van de hardstenen vorm, alleen oplichtende glinsteringen verraden de beweging van het water. En wie goed luistert hoort een zacht gemurmel aan de voet.
Rondom het voetstuk van de fontein is twee maal de tekst uitgehakt: “hulde bestuur Samenwerking 1925”. De Fontein op de Harmoniehof werd in november 1925 aangeboden door de leden van de Amsterdamsche Coöperatieve Woningvereniging “Samenwerking” aan het bestuur. Architect Jacobus Christiaan van Epen ontwierp het huizenblok rond de Harmoniehof.
Louise Elisabeth Beijerman
Louise Elisabeth Beijerman groeide op, met drie broers, in een remonstrants predikantengezin. Haar ouders waren maatschappelijk betrokken mensen en geïnteresseerd in kunst. Zij voedden de kinderen in die sfeer op. Louise wilde al jong beeldhouwster worden. Op aanraden van haar ouders haalde zij de acte middelbaar onderwijs in handvaardigheid en tekenen. Daarna volgde zij een opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar zij de enige vrouwelijke leerling was die de richting beeldhouwen koos. In 1911 ging ze naar Parijs om lessen te nemen bij de Catalaanse beeldhouwer José Clara. In 1912 en 1913 leerde ze in Brussel het hakken in steen. Daar maakte ze het marmeren portret van haar vader. Terug in Amsterdam ging Louise Beijerman om de kost te verdienen les geven in tekenen en kunstgeschiedenis aan de hogereburgerschool voor meisjes in Utrecht en aan een lyceum in Amsterdam. In haar vrije uren werkte ze aan haar beelden en volgde zij de beeldhouwersklas van professor Van Hove.
Vanaf 1920 begonnen de opdrachten binnen te stromen, voor gevelstenen en reliëfs als onderdeel van gebouwen, voor versiering van kerken en voor vrije beelden. Aan de gevel van de Bijenkorf in Den Haag, een gebouw van architect Piet Kramer, is een van de sculpturen van Louise Beijerman te zien over een een sterke man die tandwielen in bedwang houdt: de mens als heerser van de machine.
Louise Beijerman, een kleine tengere vrouw, had helpers nodig voor het zware werk; een werkman die gips afgoot en een uitvoerder die het werk voorhakte. Zij was werkgeefster en werknemer tegelijk. In 1929 schreef zij daar een artikel over: ‘Aanleg en arbeid. De vrouw als beeldhouwster’ in het tijdschrift ‘Vrouw en huis’. Het fysiek zware en stoffige werk aan de beelden eiste haar op den duur helemaal op, zij hield op met lesgeven. In overall, op klompen en met een muts op tegen het stof stond zij op een steiger te hakken en te creëren. Ze gebruikte materialen als marmer, klei, hout en zandsteen. Tijdens de oorlog van 1940-’45 weigerde ze zich aan te sluiten bij de door de Duitsers ingestelde ‘Kultuurkamer’. In het geheim boetseerde ze kinderportretten die zij na de oorlog in steen of marmer uithakte. Veel van haar beelden zijn in bezit van particulieren.
Werken van Louise Beijerman staan in Amsterdam, Eindhoven, Arnhem, Enschede en Brussel. Zij deed mee aan vele tentoonstellingen, onder andere in 1949 aan de tentoonstelling ‘Women Artists from the Netherlands’ in London en in 1951 aan de tentoonstelling ‘Britse en Nederlandse vrouwen’ in het Museum Fodor te Amsterdam. De laatste 15 jaar van haar leven heeft ze geen werk meer op tentoonstellingen laten zien, het gaf te veel beslommeringen. Maar zij bleef haar hele leven beeldhouwen.
Literatuur en bronnen
Archief Stedelijk Museum, stamboeknummer VBA 1788.
Gemeentelijk Archief Amsterdam: Mirjam Westen, Elck zijn waarom. Vrouwelijke kunstenaars in België en Nederland. 1500-1950, blz. 89.
Archief Rijksdienst Kunsthistorische documentatie.
De Amsterdamsche Gids. Uitgave van de Stadsdrukkerij Amsterdam. Tweede jaargang, no. 3, november 1926.
De renovaties van “Samenwerking” 1986 -1994. ACW “Samenwerking” B.A. 1995.